Column: Karel ten Haaf – Kicks
De meeste ‘verzamelde werken’ zijn niet compleet. Die stelling durf ik wel aan na jaren volgen van de Nederlandstalige literatuur – het is dan ook eigenlijk meer een constatering dan een stelling. (Beetje kinderachtig misschien, maar het bevredigt mij iedere keer weer als ik een niet in een verzameld werk opgenomen tekst tref.)
Neem nou bijvoorbeeld de Verzamelde gedichten (De Bezige Bij, Amsterdam 1994) van Johnny van Doorn (1944-1991). Deze bundeling bevat Een nieuwe mongool (1966), De heilige huichelaar (1968) en ‘verspreid gepubliceerd werk’. Ik ben geen groot Van Doorn-kenner, ik vind zijn werk weliswaar interessant maar ben er niet dermate van onder de indruk dat ik het verzamel – en toch bevinden zich in mijn bibliotheek, die dus absoluut niet wil of kan bogen op compleetheid van Van Doorns teksten, een paar gedichten die niet zijn opgenomen in de afdeling ‘verspreid gepubliceerd werk’. Nu zou je natuurlijk kunnen zeggen, en dat wordt ook vaak beweerd door samenstellers die gewezen worden op omissies, dat het gelegenheidsgedichten betreft die niet werden opgenomen. In het geval van Van Doorn vind ik dat geen overtuigend argument: je zou eigenlijk al zijn poëzie gelegenheidswerk kunnen noemen, hij schreef namelijk wat ik beschouw als dagboekpoëzie, elk gedicht geeft een sterk tijdsbeeld – en dat is ook wat Van Doorn wilde: toen hij wat ouder werd en aan het proza ging stak hij niet onder stoelen of banken dat hij chroniqueur van zijn tijd wilde zijn.
Uit zijn ‘proza-tijd’ stammen een paar (niet verzamelde) gedichten over voetbal, een sport die dermate populair is in alle geledingen van de Nederlandse bevolking, dat die sport bij uitstek geschikt is om een tijdsbeeld te tekenen.
In 1987 speelde Ajax de Europa Cup-finale tegen Lokomotiv Leipzig; Het Parool wijdde er een pagina vol gedichten aan: ‘De dichter scoort!’ Johnny van Doorn leverde het gedicht Gebed – ‘(gehoord in café Scheltema)’ – dat als volgt eindigt:
en de vandalen, die zullen opeens gaan zingen
en vrolijke rondedansjes maken met de meiden.
Eerder heb ik deze droom als werkelijkheid
mogen smaken … tot de bittere finale tegen
Duitsland kwam.
Dat was waarachtig lijden –
Veel mensen hebben er nu nog koppijn van.
Dus Johan, slimme Johan, voetbalvader,
wij rekenen op U.
De Johan tot wie het gebed gericht is, is Johan Cruijff, in 1987 trainer van Ajax. Tijdens ‘de bittere finale tegen / Duitsland’ – in 1974 – was diezelfde Cruyff aanvoerder van het Nederlands elftal dat met 2-1 verloor (voor de niet-voetballiefhebbers: het verlies van de finale om de wereldtitel in 1974 bleef een nationaal trauma totdat Nederland in 1988 in de halve finale van het Europees Kampioenschap met 2-1 van Duitsland won). Over dat ‘waarachtig lijden’ dicht Van Doorn in 1989, dus twee jaar na Gebed, in het laatste deel van het drieluik Triomf, opgenomen in Nederland-Duitsland (Gerard Timmer Prods., Amsterdam 1989), een door Theun de Winter samengestelde bundel ‘voetbalpoëzie’:
Mijn oude vader leefde nog. Telefonisch
had hij mij voor de alles beslissende wedstrijd
iets mede te delen. Hij zei dat hij spontaan
weer koppijn kreeg als hij dacht aan
het echec van München 1974. ‘Laten onze
jongens nu niet zo bravourig van start gaan
als toen. Vooral niet laconiek doen,’ was
zijn wijze raad. ‘En niet versagen!’
Een hypnotisch bevel dat in miljoenvoud
tot ons nieuwe wonderteam moet zijn doorge-
drongen. Al duurde het heel, heel lang,
voor Marco ons allen uit de bol deed gaan,
zoals dat tegenwoordig heet. Nota bene in de
laatste minuut! En hierna was het alleen nog
maar EXTASE en EUFORIE.
[…]
Ringring… Pa aan de lijn. ‘Geen hoofdpijn meer?’ vroeg ik.
Er klonk een lachje dat aanzwol tot homerische
hoogten, alsof Vader met zijn lawaai de afstand
tussen Arnhem en Amsterdam op eigen kracht, zonder
telefoon, wilde overbruggen:
‘HIER HEBBEN WE LANG OP GEWACHT. DUS IK SCHENK MEZELF
NOG MAAR ’S EEN LEKKERE BORREL IN. PROOST!’
O, er was iets van ons afgevallen… Zeldzaam.
Eindelijk… Jazeker.
Is bovenstaande voetbalpoëzie gepubliceerd nadat Van Doorns ‘reguliere’ dichtbundels verschenen, in 1965 (voordat Johnny the Selfkicker een bundel het licht deed zien) verscheen in het ‘vlaams-nederlands literair tijdschrift’ Yang (derde jaargang nummer 3) een gedicht van Johny [sic!] van Doorn over de op 17 juni 1965 overleden Gerrit Lakmaker – in de Amsterdamse scene, als deelnemer aan de zogenaamde happenings, vooral bekend als Gerrit de ethersnuiver en Piet (of Pete) Tri. Enkele verzen:
Pete sprak een eigenaardig Engels –,
Later bleek dat hij geen – zoals
Gedacht – Australiër was maàr een
Oostenrijker die maandelijks geld
Ontving van zijn Weense Suikertante,
Pete had de beschikking over een
Glibberige geilheid (als van een
Amfibie) & stoned gleed Pete
Uit in de badkuip van
Robert Jaspers Little Lexington
& verbrandde deerlijk zijn opvallend
Grote Penis (die sindsdien vol littekens zat)
Dit gedicht, het einde van een trisniffer, mag dan een gelegenheidsgedicht zijn (het werd geschreven voor de begrafenis van Gerrit Lakmaker en daar voorgedragen door Van Doorn), het had mijns inziens niet mogen ontbreken in de Verzamelde gedichten van een schrijver die zichzelf niet geheel ten onrechte beschouwde als chroniqueur van zijn generatie.
Karel ten Haaf
Dank, Karel, voor deze mooie poëzie-archeologie!