Essay: Johannes van der Sluis over Hans Fallada’s In mijn vreemde land
Ontsnapping uit de kerker van de innere Emigration
Tachtig jaar geleden, in het beruchte jaar 1933, werd Wat nu, kleine man? – volgens Thomas Mann een van de aandoenlijkste romans die hij ooit had gelezen – voor de Amerikaanse Book of the Month Club geselecteerd. In datzelfde jaar werd de auteur van het boek, Hans Fallada (1893-1947), gevangen genomen vanwege een vermeende samenzwering tegen Hitler. Over dat voorval vertelt Fallada in zijn pas in 2009 gepubliceerde ‘memoires’ over zijn leven in nazi-Duitsland, recentelijk in het Nederlands verschenen onder de titel In mijn vreemde land. Vorige week werd het tot ‘boek van de maand’ uitgeroepen, dit keer in Nederland bij het televisieprogramma De Wereld Draait Door. Als u na die uitzending niet meteen naar de boekhandel bent gerend, dan moet u dat nu even doen, en wacht, als u daar toch bent, neem dan gelijk alle romans van Fallada mee. Mocht u om een bepaalde reden zowel de tips van het DWDD-boekhandelarenpanel als die van mij in de wind slaan – prima, in deze democratische tijden mag iedereen expert zijn – zou ik nog kunnen wijzen op de twee enthousiaste stukken van Bas Heijne over Alleen in Berlijn (zie hier) en De drinker (hier).
Door In mijn vreemde land ‘memoires’ te noemen wekte ik de indruk dat hij ze op zijn oude dag in de rust van zijn werkkamer heeft geschreven. Niets is minder waar, Fallada schreef dit manuscript tijdens de oorlog, in 1944, toen hij weer eens in de gevangenis was beland (Neustrelitz-Strelitz, afdeling ‘geestelijk gestoorde delinquenten’), ditmaal niet om politieke redenen, maar omdat hij zijn ex-vrouw met een pistool zou hebben bedreigd. In het pre-nazitijdperk had deze zoon van een rechter ook al een paar keer in de gevangenis gezeten, wegens verduistering, maar dat noemt hij in dit manuscript ‘jeugdzonden’. De gevangenis is overigens niet de enige maatschappelijke instelling waar Fallada langere tijd heeft doorgebracht; zijn biografie telt tot zijn vijfendertigste aardig wat opnames in afkickklinieken vanwege morfineverslaving – ontstaan na een ongeluk met een paard en wagen – en psychiatrische inrichtingen.
In zorginstellingen heeft een mens wellicht andere dingen aan zijn hoofd, maar voor een gevangene lijkt er genoeg tijd over te blijven om iets voor zichzelf te doen. Als je schrijver bent betekent dat doorgaans de productie van één of meer boeken want je zit daar nu eenmaal, en je moet wát. Theo Kars leek het om die reden, afgaande op zijn memoires, uitstekend naar de zin te hebben in de gevangenis. Hoewel uiteraard onder volstrekt andere omstandigheden schrijft Fallada, toch al een veelschrijver, tijdens zijn relatief korte verblijf van drie maanden zowel een roman, De drinker, als deze persoonlijke afrekening met het Derde Rijk. Hij noteerde alles in een miniscuul schrift en verzon diverse andere afleidingsmanoeuvres om het manuscript op iets anders te laten lijken – de bezorgers hebben monnikenwerk moeten verrichten –, het kon immers de doodstraf betekenen als het in verkeerde handen zou vallen. Op 8 oktober 1944, tijdens een dagje verlof, wist hij het uit zijn cel te smokkelen.
Het kan zijn dat ik indertijd was afgeleid of dat ik die dagen net aan het spijbelen was, maar de naam Hans Fallada (pseudoniem van Rudolf Ditzen) en de boektitel Wat nu, kleine man? heb ik er alleen in het voorbijgaan gehoord – altijd gedacht dat het om een kinderboek ging. Verder werd er voor zover ik weet geen aandacht aan hem besteed, maar ik vraag me af of hij überhaupt in de Duitse literatuurgeschiedenissen is opgenomen. Zelfs in Duitsland wordt namelijk van een ‘herontdekking’ gesproken. Dit heeft wellicht te maken met het amusementsgehalte dat zijn werk aankleeft. Der Spiegel schreef in 2011:
Zo serieus werd Hans Fallada niet genomen. Wie een roman van Thomas Mann opent, betreedt een villa. Wie een roman van Hans Fallada opent een slecht geluchte Stube. Steeds minder lezers wilden daar verpozen. Al te zeer verbond men de naam van de auteur met die bijna onleesbare, vergeelde rororo-pockets, die je op elke rommelmarkt tegenkomt.
Inmiddels is Fallada een internationale bestsellerauteur. Tussen haakjes, het wachten is dus op wereldroem voor Ab Visser.
Waarschijnlijk speelde ook Fallada’s weinig uitgesproken houding ten aanzien van het Derde Rijk een rol bij de vergetelheid. Fallada is nooit lid geworden van de partij en hij was geen uitgesproken voorstander van het regime, maar hij kon blijven publiceren. Dit nam niet weg dat de nazi’s het hem niet gemakkelijk maakten en hem als een bedreiging beschouwden. Er was een haatcampagne tegen Fallada gaande, en in zijn gevangenismanuscript doet hij het voorkomen dat hij bij zijn arrestatie in 1933 zou zijn vermoord als hij in het bos uit de auto was gestapt toen ze tegen hem zeiden dat hij wel even naar het toilet kon gaan. Twee jaar later werd hij officieel tot ‘ongewenste auteur’ verklaard – een paar maanden later was deze ban opgeheven – waarna hij niet de gewenste boeken ging schrijven, maar ook niet de ongewenste. Ook vertrok hij niet naar het buitenland, hij koos voor de innere Emigration, en die keuze maakte het mogelijk dat hij af en toe wenselijk gedrag vertoonde. Zo bewerkte hij op last van Goebbels het einde van een roman die de basis moest vormen voor een door de staat gefinancierde film (uitgebreid beschreven in het manuscript, overigens werd de film niet gerealiseerd). Fallada noemt zichzelf een slappeling die toegeeft als je maar lang genoeg aan zijn hoofd blijft zeuren, maar in zijn agenda heeft hij naar eigen zeggen de maand waarin hij zijn roman bewerkte ‘met zwarte inkt’ omcirkeld (‘ik walgde van de wereld en nog meer van mezelf’). Tijdens de oorlog werd Fallada nog steeds gedoogd, maar hij was praktisch aan zijn lot overgelaten toen zijn vaste uitgever, Ernst Rowohlt, in 1943 werd gedwongen om Duitsland te verlaten, en hij biecht op dat hij ‘afgezakt is naar laag-bij-de-gronds amusement’. In de gevangenis wist Fallada papier en schrijfmaterialen, die schaars waren, te ontvangen omdat hij tegen het gevangenispersoneel had gezegd dat hij op verzoek van Goebbels aan een anti-semitisch boek werkte. In plaats daarvan schreef hij het verslag over zijn leven onder het juk van de nazi-terreur.
De hernieuwde belangstelling voor Hans Fallada begon een paar jaar geleden in Amerika met vertalingen van de rauwe romans De drinker, Jeder stirbt für sich allein en het oudere, bitterzoete Wat nu, kleine man? Twee jaar later boekte Uitgeverij Cossee succes met uitgaven van de Nederlandse vertalingen van deze romans. Ondanks de wat cabareteske titel is er in Wat nu, kleine man? geen sprake van flauwe humor. Ja, Fallada is een humorist, maar hij is in tegenstelling tot sommige andere ‘humoristen’ komisch; er bestaat een karikatuur van Fallada, afgebeeld in In mijn vreemde land, waarover hijzelf opmerkte dat hij er als ‘een treurige clown’ uitzag. Mijn favoriete personage uit Wat nu, kleine man? is de verkoper van confectiekleding die in zijn vrije tijd nudisme praktiseert. Fallada’s gevoel voor humor en zijn gave om zeer realistische personages tot leven te wekken – geprezen door Graham Greene en Hermann Hesse – zijn ook duidelijk merkbaar in In mijn vreemde land. Ondanks de omstandigheden bevat het amusante en, zo lijkt het tenminste, levensechte portretten van de beroemde acteur Emil Jannings, maar vooral van zijn uitgever en vriend Ernst Rowohlt. Als Fallada over ‘vadertje Rowohlt’ schrijft, wordt het bijna een jongensboek. Door de af en toe opgewekte toon vergeet je dat hij op één krappe cel zat met ‘een schizofrene moordenaar, een zwakzinnige, gecastreerde zedendelinquent en een andere, eveneens zwakzinnige man die een poging tot lustmoord heeft begaan.’
Zo hartelijk als Fallada over zijn vrienden schrijft, zo hatelijk is hij als het gaat om de nazi’s, en dan met name zijn nemesis Joseph Goebbels (‘Beëlzebub in eigen persoon’), een plattelandsburgemeester genaamd Stork, en de diverse ‘kleinere’ sympatisanten uit het ‘zuivere dorpsleven’, die zich wentelden in een weinig verkwikkelijke poel van domheid, laaghartigheid en hebzucht, uitzonderingen daargelaten (‘een nogal dronken boer had in de kroeg verteld dat hij een koe op stal had staan die sprekend op Adolf Hitler leek’).
Na de Tweede Wereldoorlog zou Fallada in het magistrale Jeder stirbt für sich allein het nazisme, dat de hele samenleving had vergiftigd, via fictie fileren; in deze tekst spreekt hij zijn pure verbittering, onmacht en afkeer uit. De vraag rijst waarom hij dat pas doet nadat hij in 1944 in de gevangenis is beland. Een woedeuitbarsting na jarenlange onderdrukking en (zelf)censuur? Of voelde hij de behoefte zichzelf vrij te pleiten toen het nog mogelijk leek? Fallada wist dat men hem zonder pardon kon vermoorden. Zag hij het einde van de oorlog naderen – een paar passages wijzen daarop – en wilde hij alvast zijn verweer op schrift hebben gesteld om het meteen te publiceren na de oorlog? Ik vermoed een combinatie van al het voornoemde.
Fallada reageert buitengewoon fel op de veroordeling dat hij in Duitsland is gebleven. Hij merkt op dat, afgezien van het feit dat hij niet in een ander land dan Duitsland kon leven en werken, de schrijvers die naar het buitenland waren gevlucht voor de makkelijke weg hadden gekozen:
En in het buitenland zitten allerlei narren er knusjes bij, ver buiten de gevarenzone, en ze maken ons uit voor meeloper, voor huurling van de nazi’s – ze hekelden onze zwakte, ons gebrek aan daadkracht, ons gebrek aan verzet! Maar wij hebben alles moeten verdragen en zíj niet.
Bij deze spot met exil-auteurs moest ik denken aan Joseph Roth, en Stefan Zweig, die zijn monument voor menselijkheid en verdraagzaamheid, De wereld van gisteren (1942), in Brazilië schreef en vervolgens samen met zijn vrouw zelfmoord pleegde. Geen zelfmoord voor Fallada, en ook geen openlijk verzet, omdat daar volgens hem niemand bij gebaat zou zijn, sterker nog, hij zou er volgens hem alleen maar mensen mee in gevaar hebben gebracht. Deze overtuiging vormt ook de onderliggende gedachte van Jeder stirbt für sich allein, waarin wordt getoond dat bepaald verzet in nazi-Duitsland feitelijk zinloos was en alleen maar tot meer en buitensporiger geweld leidde.
Ongenuanceerd of niet, waar of niet, afkeurenswaardig of niet, door Fallada’s openhartigheid en zijn zelfrelativering in In mijn vreemde land wordt zijn positie menselijk, en dus invoelbaar. Het is belangrijk om te beseffen dat deze tekst nooit door Fallada is gepubliceerd, hoewel het voor een publiek is geschreven en er na de oorlog een selectie verscheen in een tijdschrift. Hij redigeerde enkele passages en wilde het publiceren als De onwelgevallige auteur – mijn belevenissen gedurende twaalf jaar nazi-terreur. Lees voor een compleet beeld vooral ook de eindnoten.
Bijzonder aangrijpend wordt In mijn vreemde land als de brave huisvader die Fallada lijkt op het einde zijn dromen begint te vertellen over een woning ‘in de buik van de aarde’, een droomrijk waar hij met zijn gezin is gaan wonen om aan de waanzin van het Derde Rijk ontsnappen:
Maar het is geen lelijke aarden gang, want er lopen mooie stenen traptreden naar omlaag. De muren zijn bedekt met sterretjes, en elektrische lampjes schijnen vanaf het gewelfde plafond naar beneden. Daar kom je dan in een mooie vestibule en van daaruit meteen in de reusachtige woon-werkkamer, 20 m onder de grond. Natuurlijk zijn de muren van boven tot onder bedekt met boeken, mijn geliefde boeken, maar er zijn ook kasten vol spelletjes voor de kinderen, er is een naaihoek voor mijn vrouw, het ontbreekt niet aan een naaimachine en op een schap liggen enorme stapels boekjes met de kruiswoordraadsels die mijn moeder zo graag maakt.
In In mijn vreemde land zijn we getuige van een poging van een a-politiek romanschrijver om zichzelf vrij te pleiten in een land waar de rechtsstaat en menselijkheid waren vernietigd. Een man die veel van Duitsland hield, maar dat hem tegelijkertijd zo vreemd was geworden zodat hij zich genoodzaakt zag om af te dalen in de schuilkelder van zijn binnenste. Dat bleek uiteindelijk ook een kerker, en alleen deze wanhoopsschreeuw en zijn stalen humor tijdens de permanente nachtmerrie kon hem de illusie bieden daaruit te ontsnappen.
Johannes van der Sluis
Hans Fallada – In mijn vreemde land, berichten uit de gevangenis, 1944, bezorgd door Jenny Williams en Sabine Lange, vertaald uit het Duits door Anne Folkertsma, Cossee, Amsterdam, 352 blz. € 22,90.
Luidt de correcte titel van een der werken niet \’Jeder stirbt für sich allein\’ ipv \’jeder Mann stirbt allein\’ ?
Klopt. Ik zal het veranderen.