De verbeelding is heer en meester

Het is niet voor het eerst dat Paul Auster een autobiografisch boek schrijft. Zijn briefwisseling met J.M. Coetzee gaf al veel prijs over zijn leven, maar in Winterlogboek reconstrueerde hij zijn leven aan de hand van de littekens op zijn lichaam. In een nog eerder verschenen boek Oefeningen in waarheid was de factor toeval de leidraad voor de herinneringen. In Bericht vanuit het innerlijk lijkt zo’n ordenend principe afwezig te zijn waardoor je minder duidelijk voor ogen staat hoe je de herinneringen aan zijn jeugd tot en het beginnend schrijverschap moet wegen.

auster bericht innerlijkHet lijken zomaar wat lukraak gekozen herinneringen te zijn aan een jeugd: de films die de kleine Paul vroeger zag, de boeken die hij las, de mensen die hij tegenkwam. Het laatste katern van het boek bevat 107 foto’s waarbij het voor een autobiografisch boek opmerkelijk te noemen is dat op geen enkele foto Paul Auster staat. Even opvallend is het tweede deel van dit uit drie delen bestaande boek dat ‘Twee mokerslagen’ heet en twee minutieuze beschrijvingen bevat van films: van The Incredible Shrinking Man en van I Am a Fugitive from a Chain Gang). Waren dit stukken die Auster nog had liggen, waren er nog een paar losse herinneringen die hij niet beschreven had en die nu in een boekje samengeperst moesten worden? Bij eerste lezing was ik teleurgesteld.

Normaal probeer ik recensies van anderen over hetzelfde boek ongelezen te laten voordat ik mijn eigen recensie schrijf, maar nu ging ik toch op zoek. Hadden collega’s een sleutel tot het boek in handen die ik niet bezat, waardoor ik het boek beter kon begrijpen? Auster is teveel een meester in het schrijven om aan te nemen dat hij deze keer een boekje in elkaar heeft geflanst. Ik kwam echter niet veel verder. The Independent zei zelfs over die filmbesprekingen dat ze lazen als ‘a student thesis’. Dat kan niet waar zijn: als hij die twee films onder de titel ‘Twee mokerslagen’ in het boek zet, dan moeten ze van significante waarde zijn.

De krimpende man gaat, de titel verraadt weer veel, over een man die steeds kleiner en kleiner wordt. Ik ben een vluchteling over een man die vast komt te zitten in een strafkamp daaruit ontsnapt, een nieuw succesvol leven begint en dan onder valse voorwendselen toch weer in dat strafkamp komt zitten en weer weet te ontsnappen, maar altijd een vluchteling zal blijven. Twee films zonder klassiek, gelukkig Hollywoodeinde, maar films die een noodlottige werkelijkheid als basisgegeven hebben. En zo kom je op die aloude strijd tussen werkelijkheid en verbeelding, waarbij het in de film zo lijkt te zijn dat de werkelijkheid door de verbeelding veranderd is. Zo beschrijft Auster het ook als hij de bioscoop waar hij De krimpende man heeft gezien, verlaat: ‘jullie voelen dat de wereld binnen in jullie van vorm is veranderd, dat de wereld waarin jullie leven niet meer dezelfde is als twee uur geleden, dat hij nooit meer dezelfde zal en kan zijn.’

Dat de verbeelding heer en meester is over de werkelijkheid is ook terug te zien in het eerste deel. Bijvoorbeeld als een vriend van de familie belooft om met de honkballegende Whitey Ford langs te komen, maar als ze voor de deur staan, is de tijd te kort voor een naar bezoek binnenshuis waar de kinderfantasie van Paul bij voorbaat al mythische proporties aan had gegeven. De werkelijkheid legt het af tegen de verbeelding en Paul vraagt zich af of die man voor de deur wel de echte Whitey Ford is. ‘Voor het eerst van je leven had een ervaring je in een staat van totale onzekerheid gebracht. Er was een vraag opgeworpen, en die viel niet te beantwoorden.’

Het derde deel van Bericht vanuit het innerlijk is gebouwd rond de brieven die Auster schreef aan Lydia Davis – later schrijfster en vertaalster, alsmede echtgenote voor vierendertig jaar – maar in die tijd de geliefde van de jonge Auster die zijn eerste schreden op het schrijverspad zet. Auster zit in Parijs en wordt nadat hij daar steeds meer in de goot raakt min of meer teruggeroepen naar Amerika, terwijl Davis in Londen zit. De brieven van Auster lijken een nauwgezet verslag te zijn van zijn worstelingen als schrijver. Auster lijkt de twintiger van toen nauwelijks meer te kennen (hij spreekt over zichzelf ook continu als ‘je’). Misschien is het daardoor dat dit deel van het boek het meest fictief lijkt. In de brief waarmee het boek eindigt, één alinea van veertien bladzijden waarin een tocht door de onderbuik van New York wordt beschreven, neemt de fictie het van de werkelijkheid over. Dat hoop ik althans: dat ooit zal blijken dat Auster bekent dat hij helemaal geen authentieke brieven heeft overgeschreven, maar een authentiek verleden heeft gecreëerd. Dat zou een meesterzet zijn die bij de rest van het oeuvre van Auster zou passen.

Coen Peppelenbos

Paul Auster – Bericht vanuit het innerlijk. Vertaald door Ronald Vlek. De Arbeiderspers, Utrecht, 296 blz. € 21,90.