Recensie: Richard Yates – Een geval van ordeverstoring
Werk van een sluipschutter
Wat doet een wanhopig man als zijn vriendin of minnares ervandoor gaat met een ander en hij de beschikking heeft over een geladen pistool? Hij neemt dat pistool en al naargelang zijn schietcapaciteiten en inborst:
a) schiet hij zichzelf neer
b) schiet hij de vriendin neer
c) schiet hij de vriendin neer, en vervolgens zichzelf
d) schiet hij vriendin en mededinger neer
e) schiet hij vriendin en mededinger neer, en vervolgens zichzelf
En wat zou een dergelijke man doen als hij een romanschrijver was die geen bloed wil zien vloeien? Zo’n man zet vermoedelijk koffie, pakt pen en papier of gaat achter zijn typemachine zitten en begint een roman te schrijven, desgewenst met sigaret in de mond en chocolade binnen handbereik. Ik ben onvoldoende bekend met de biografie van Richard Yates (1926-1992) maar na tweederde van Een geval van ordeverstoring (1975) kon ik me niet meer aan de indruk onttrekken dat Yates precies dát heeft willen schrijven: een roman als substituut voor kogels. Het resultaat is net zo dodelijk. Yates lijkt overigens te hebben gekozen voor optie e) waarbij extra munitie is gereserveerd voor de vrouw in het spel.
Voor de interpretatie van een roman vinden sommigen het onnodig de biografie van de auteur erbij te betrekken, een literatuuropvatting waar ik begrip voor heb, maar in het geval van Richard Yates, die dicht op zijn eigen huid schrijft, ontkom je er bijna niet aan om zijn levensloop ermee in verband te brengen. Ook in het algemeen vermoed ik dat het lezen van romans met kennis van het leven van de schrijver een stuk spannender wordt, en het doet wellicht eveneens meer recht aan de oorsprong van de roman. Schrijvers blijven immers mensen. Zeker, wat ze ervaren wordt vervormd, herschikt en gestileerd, maar het gebeurde zit vermoedelijk in hun werk zoals het DNA van de ouder in het kind. Maar het staat eenieder vrij om in de onbevlekte ontvangenis te geloven als het gaat om de conceptie van een roman; wie kan met zekerheid zeggen waar de woorden precies vandaan komen die een schrijver krijgt ingefluisterd?
De New Yorker John C. Wilder is een 36-jarige, succesvolle verkoper van advertentieruimte voor een blad genaamd The American Scientist, maar bovenal lijdt hij aan zenuwinzinkingen waardoor hij na een zakenreis in Chicago in een psychiatrische inrichting belandt. Psychiatrische inrichting klinkt in dit geval te vriendelijk, het gaat om een ouderwets ‘gekkenhuis’ à la One Flew over the Cuckoo’s Nest. Na een pleidooi voor ‘een aantal mannen in doktersjas’ waarin hij duidelijk maakt dat hij absoluut niet gek is, wordt hij ontslagen, en een reeks vrijwillige ontmoetingen met diverse psychologen volgt. Het medicijn tegen zijn stemmingen blijft echter hetzelfde. Een praktisch medicijn, het is namelijk verkrijgbaar zonder recept. De naam ervan: whisky. In royale hoeveelheden – je weet nooit waar het goed voor is – oftewel, John C. Wilder is een alcoholist. Hij bezoekt bijeenkomsten van de AA, maar die lijken hem niet minder dorstig te maken. Uit een andere aanbevelenswaardige roman van Yates, Cold Spring Harbor (1986), herinnerde ik me een dame die eveneens alcohol dronk alsof het om limonade ging. In die roman was het decor suburbia, en zij dronk vooral als middel tegen de eenzaamheid dacht ik; inzake John C. Wilder is de drankzucht nauwelijks te onderscheiden van zucht naar (zelf)destructie. Uit het nawoord van de vertaalster begrijp ik dat ook in Yates’ andere romans de alcoholist een stamgast is. Beïnvloed door Yates’ eigen leven: Yates was zelf een zware drinker. Per dag schijnt hij een fles whisky te hebben geconsumeerd, die hij wegspoelde met bier en combineerde met geneesmiddelen die wel uitsluitend op recept verkrijgbaar zijn.
Het is niet geheel duidelijk waarom John C. Wilder is geworden wie hij is. Tussen neus en lippen door wordt bekend dat hij soldaat is geweest, maar hij wuift dat weg als het ter sprake komt, het is onbelangrijk. Aha, meende ik, een zelfportret van Yates, want ik wist toevallig dat Yates had meegevochten in de Tweede Wereldoorlog. Op dat moment begon ik te vermoeden, of eerlijk gezegd begon ik te vrezen, dat de roman een in zelfmedelijden gedrenkte versie zou worden van Salingers korte verhaal A Perfect Day for Bananafish. Eveneens begon ik te begrijpen waarom over deze roman was gezegd dat Yates na zijn debuut, Revolutionary Road, net als F. Scott Fitzgerald, zijn talent had verdronken in alcohol (klik hier); waar je in Salingers verhaal sympathie voor de woede krijgt, niet in de laatste plaats vanwege de oppervlakkigheid van vriendin en schoonmoeder, is er bij deze John C. Wilder het omgekeerde aan de hand. We zien een leeghoofdige klootzak van het zuiverste water, iemand met geen enkel respect voor de ander, laat staan zijn vrouw, die het desondanks allemaal over zich heen laat komen. Ze lijkt te zijn weggelopen uit een Amerikaanse jaren vijftig advertentie: een en al lieftalligheid en naïviteit, taartbakkampioen en van top tot teen paraat om haar echtgenoot het naar de zin te maken als hij thuiskomt van zijn drukke werkdag met veel overwerk. Was zij echt gemodelleerd naar een van Yates’ echtgenotes?
Ik kwam er dus niet helemaal uit, en ik vroeg me af: als deze John C. Wilder een fictionele versie van Yates zelf is – wat ik nog steeds niet uitsloot, jezelf als een klootzak portretteren is een manier om zelfspot te bedrijven – dan maakt hij van zichzelf wel een héél oppervlakkig figuur. Zo vertelt hij in de gesprekken met zijn minnares, de 21-jarige Pamela Hendricks, een meisje dat hij in de reclamebranche heeft ontmoet, dat hij altijd de ambitie heeft gehad om filmproducer te worden (Yates is een chroniqueur van gefnuikte ambities, afgezien van de ambities genaamd alcoholisme en overspel.) Over films zegt John C. Wilder:
Films zijn films… hoewel ik zeggen moet dat sommige van die Europese lievelingsregisseurs van je dat concept de laatste tijd verzieken: die Fellini’s en die Antonioni’s van je en welke artistiekerige idioot het ook was die Hiroshima Mon Amour heeft gemaakt… en die onschendbare Ingmar Bergman van je.
Kon Yates, liefhebber van Flaubert, James Joyce en Dostojevksi niet de minste sympathie opbrengen voor deze regisseurs?
Enfin, Pamela Hendricks heeft ook altijd filmproducer willen worden en het stel begint met hulp van haar vrienden te werken aan een film waarvoor John C. Wilder de ruwe stof aanlevert, want de film zal gaan over zijn filmische verblijf in de New Yorkse inrichting. Wilder laat daarop aan zijn vrouw weten dat hij van haar zal scheiden met de luchthartigheid waarmee iemand aankondigt dat hij even een pakje sigaretten gaat kopen, en het opmerkelijke is dat zijn echtgenote dit aanhoort alsof het ook daadwerkelijk om een pakje sigaretten gaat. Hoe dan ook, met hun verhaal reizen Pam en John naar Hollywood, de droomfabriek waar zoals bekend dromen net zo snel worden gemaakt als ze er worden vernietigd, en na ontmoedigende onderhandelingen met belangrijke mensen uit de filmbusiness gaan ze in zee met scenarioschrijver Chester Pratt, ex-minnaar van Pamela en schrijver van de succesroman Burn All Your Cities, die uit geldnood een tijdje speechschrijver voor het ministerie van Justitie was totdat JFK werd vermoord. Wacht eens even, dacht ik, Yates is ghostwriter van Bobby Kennedy geweest, en ook hij heeft filmscenario’s geschreven. Bovendien is deze Pratt net zo’n zware drinker als Wilder. Niet John C. Wilder, maar dít was Yates! En met terugwerkende kracht realiseerde ik me dat ik al die tijd een satire aan het lezen was met Yates’ doelwit in de hoofdrol. Toen dat tot me doordrong, maakte sluipschutter Yates zijn klus af. En hoe!
Het blijkt bijvoorbeeld geen toeval te zijn dat John C. Wilder de achternaam kreeg van Billy Wilder, regisseur van Sunset Boulevard, de film over de grootste sluipschutter aller tijden genaamd roem. Ineens transformeerde de roman voor mij in een spiegelpaleis van metafictie en dodelijke (zelf)spot. Maar, en dat maakt deze roman nog intrigerender, net als Sunset Boulevard is het verhaal ook een drama waarbij Yates medelijden toont met John C. Wilder, wellicht omdat hun beider liefje hem net zo ontrouw is geworden. Dat medelijden gaat zover dat Yates op sommige momenten John C. Wilder wordt, net zoals John C. Wilder in zijn waanzin denkt dat hij Christus of Lee Harvey Oswald is.
Kortom, Een geval van ordeverstoring werd voor mij een roman om te herlezen, en wees gerust: voor degenen die deze roman nog niet hebben gelezen, boven deze recensie had geen ‘spoiler alert’ hoeven staan, want met voorkennis valt er veel meer van deze roman te genieten dan ik heb gedaan. Nog iets over de vertaling. Ik weet niet wat het is met sommige Amerikaanse romans in Nederlandse vertaling, maar die komen vaak zo onnatuurlijk over. Bij de vertaling van specifieke uitdrukkingen of begrippen is de sensatie een beetje te vergelijken met het kijken naar een nagesynchroniseerde film. Yates’ proza blijkt echter krachtiger dan zijn vertaling, en de Yates-bibliotheek van uitgeverij De Arbeiderspers, die na de verfilming van Revolutionairy Road in 2008 (ja, die film met Leonardo DiCaprio en Kate Winslet en de suburban home als Titanic) snel werd uitgebreid, is dan ook een uitnodiging om Yates’ werk eveneens in de oorspronkelijke taal te gaan lezen, of Yates indachtig: een uitstekende manier om ‘in te drinken’.
Johannes van der Sluis
Richard Yates – Een geval van ordeverstoring, vertaald uit het Engels door Marijke Emeis, De Arbeiderspers, Utrecht, 286 blz. € 21,95.
Altijd leuk: een vertaler afkraken. In dit geval is het alleen jammer dat Richard Yates geen slang schreef, hij schreef keurig Engels, passend bij zijn eeuwige grijze broek en blauwe blazer. In \’Ordeverstoring\’ schrijft hij weliswaar wat losser en emotioneler dan anders, maar zeker geen slang. Zijn personages zijn keurige, een beetje stijve mensen en als ze schelden doen ze zelfs dat nog redelijk netjes. Daarbij komt dat het boek in het begin van de jaren 1960 speelt speelt, zodat te modern taalgebruik al snel anachronistisch was geworden.
Beste mevrouw Emeis,
Als ik de indruk wek dat ik u afkraak, dan spijt me dat.
Ik kraak niet zo snel een vertaler af, ik vind het een respectabel beroep. De vertalers die ik heb ontmoet vind ik ook nog eens heel sympathieke mensen.
Mag ik als recensent niet een beetje kritisch zijn?
Enfin, de oorspronkelijke tekst ken ik nog niet – ik heb door uw vertalingen zin gekregen om die te gaan lezen – maar ik bedoelde met ‘slang’ bepaalde Amerikaans-Engelse woorden of uitdrukkingen. Modern hoeft voor mij niet, ik ben ouderwets, en ik begrijp het probleem van het anachronisme, maar de Nederlandse tekst kwam me als lezer af en toe gewoon wat onnatuurlijk voor, dat is alles. Ik sluit niet uit dat het aan mij ligt.
Maar bijvoorbeeld op pagina 80. Daar zegt John C. Wilder: ‘Ik ben dan misschien geestesziek en misschien heb ik hulp nodig, maar ik ben geen habituele zuiplap.’
Wat stond daar oorspronkelijk? ‘Habitual drunkard’?
Ik ben geen vertaler en mijn Engels is beperkt, maar in het Nederlands zeg je toch niet ‘habituele zuiplap’, zelfs als we netjes schelden?
Waarom niet ‘zuiplap’ of ‘dronkenlap’? Of ‘zuipschuit’ voor wat kleur, of ‘drankorgel’ als we het netjes willen houden?
Hartelijke groet,
Johannes
PS
Wordt er eigenlijk wel zo \’netjes\’ en \’keurig\’ gesproken? Zie bijvoorbeeld de tirade van de niet zo stijve cq hufterige John C. Wilder op p. 95: \’\’Je hebt wat? Godverdomme, Janice, ik had hem beloofd dat ík het zou vertellen, en dat had ik je ook gezegd. Je had godverdomme het récht niet…\’ Hij was in een aanval van woede overeind gekomen en zij volgde het vertrouwde ritueel dat ervoor moest zorgen dat Tommy hen niet op hun ergst zou horen en stoof weg om de gangdeur dicht te doen. \’Je had godverdomme het récht niet om die belofte te schenden.\’
Beste Johannes van der Sluis,
Tja. John Wilder praat de psychiaters na en gebruikt die terminologie. Zoals je ook nu in modern Nederlands soms door mensen termen hoort gebruiken die ze van anderen hebben overgenomen, vooral als het over medische zaken en psychotherapie e.d. gaat. Net iets te officieel om het zelf verzonnen te hebben. En \’godverdomme\’ is gewoon het soort vloek dat redelijk nette mensen zoals John W. gebruiken, zeker in die tijd, en niet speciaal slang. En ach, niet iedereen heeft dezelfde woordkeus, niet in boeken en niet in het echt.
\”Yates’ proza blijkt echter krachtiger dan zijn vertaling,\” schrijft u. Hoe weet u dat als u, zoals u zelf schrijft, het origineel niet gelezen heeft? 🙂
Maar dat doet er niet toe zolang we het over een ding eens zijn: lees zijn boeken, het maakt mij niet uit in welke taal!
Met vriendelijke groet,
Marijke Emeis
Marijke,
Ik weet niet wat u ‘netjes’ vindt maar iemand die bijvoorbeeld zegt: ‘Lik m’n reet en ik schijt in je bek, spaghettivreter,’ en andere uitspraken van John C. Wilder die ik hier niet zal herhalen, vind ik zelfs voor hedendaagse begrippen niet zo netjes, al weet ik niet wat de GeenStijl-types uitkramen, ik houd me verre van het riool als het even kan.
Zelf ben ik geen heilige, ik heb eens aan de telefoon een kreng van een studente van een universiteitsblad voor ‘callcentermedewerkster’ uitgemaakt. Later drong het tot me door dat woorden niet aan haar waren besteed waarna ik suggereerde dat we het maar met een vuistgevecht moesten oplossen. Dat terzijde, wij kunnen het eventueel oplossen met een kopje koffie of een goed glas wijn.
Het is mogelijk dat John C. Wilder in het bewuste fragment officieel jargon napraat, maar ‘habituele zuiplap’ is en was in het Nederlands geen officieel jargon voor zover ik weet; door het in de context van dat verhitte gesprek zo te formuleren krijgt het iets onnatuurlijks en daarmee gaat het effect verloren dat het in het origineel wellicht heeft. Zoals gezegd ben ik geen vertaler, maar mischien ‘probleemdrinker’?
Ik vraag me ook af waarom u ‘de ondergrondse’ voor de metro gebruikt. Of schrijft Yates ‘the underground’? Bij ‘ondergrondse’ denk ik aan de Tweede Wereldoorlog.
Maar goed, dit is niet de plek om de hele vertaling na te lopen, en over vertalingen/woordkeuze kun je zoals u terecht aangeeft twisten.
Volgens de vertaler Hans Driessen leest een goede vertaling alsof het in die taal zelf is geschreven, en die sensatie kreeg ik af en toe niet bij het lezen van uw vertaling, anders gezegd ik werd me ervan bewust dat het een vertaling was. Dat is persoonlijk, en omdat me dat opviel, voelde ik me verplicht iets daarover op te merken. Ik weet niet of het aan het vertalen van Amerikaans-Engels ligt, want je hoort die Amerikanen praten, maar je leest Nederlands, wat verwarrend is.
Misschien heb ik het woord ‘slang’ niet geheel correct gebruikt en misschien was ik iets te kort door de bocht, want een ramp was het niet; ik zal mijn eigen formulering kritisch bekijken.
De zin die u citeert bedoelde ik overdrachtelijk, ik meende door de vertaling heen in aanraking met de ‘ziel’ van Yates’ proza te zijn gekomen. Maar als het enigszins mogelijk is zou iemand in de oorspronkelijke taal moeten lezen, toch? Zeker een roman. Door de moedertaal kom je immers het dichtst bij de taalkunst van de auteur.
Bedenk dat de lezers uw vertalingen zullen kopen, want recensies hebben geen invloed op verkoop heb ik begrepen, en als ze kennis hebben genomen van deze recensie, dan zullen ze de Nederlandse vertalingen alleen al aanschaffen om mij later te kunnen vertellen dat ik het bij het verkeerde eind heb; zo zijn de mensen, geloof me. Ze denken bij zichzelf: die snotaap kan ons wel meer vertellen!
Wat zal ik zeggen, Johannes,
Ik ben niet van het type vuistgevechten. En ook niet van het type schelden en ruzie. En ik vind \’callcentermedewerkster\’ als schimpwoord eigenlijk wel aardig – ik zal het onthouden voor later gebruik. Je weet maar nooit hoe het van pas komt. \’Ondergrondse\’ heb ik gebruikt omdat ik \’metro\’ wel heel erg à la Parijs vindt en \’ondergrondse\’, naar mijn smaak, een wat algemener woord is. Maar over smaak valt te twisten. Ik denk zelf bij het woord niet aan WO-II, net als de meeste huidige lezers, vermoed ik. Maar het blijft giswerk. Ik denk dat we hierover moeten ophouden en gewoon een keer een glas wijn drinken en erom lachen.
Met vriendelijke groet,
Marijke
PS Ik besef dat de ondergrondse trein in Amsterdam ook \’metro\’ heet, dus misschien moet ik dat een volgende keer in mijn overweging meenemen. Je persoonlijke terminologie verandert in de loop der jaren, wij hebben het daar met collega\’s vaak over. Wat neem je al over en wat niet? Zo van: \’Schrijf jij wel eens \”ergens mee wegkomen\”? Zelf hoor ik in het woord \’schimpwoord\’ dat ik zo-even gebruikte een germanisme, maar van VD mag het. Het conversatie die bijna geen einde kent. Net als nu mijn schrijfsel, als ik niet oppas. 🙂
Vreemde redenatie: \’Ook in het algemeen vermoed ik dat het lezen van romans met kennis van het leven van de schrijver een stuk spannender wordt, en het doet wellicht eveneens meer recht aan de oorsprong van de roman. Schrijvers blijven immers mensen. Zeker, wat ze ervaren wordt vervormd, herschikt en gestileerd, maar het gebeurde zit vermoedelijk in hun werk zoals het DNA van de ouder in het kind.\’
Dus het wordt pas spannend of interessant een mens te leren kennen, wanneer men de ouders kent? Ik beoordeel een mens (en ja, ook literatuur) liever op zijn of haar eigen merites, zonder de zonden, deugden of levenwandel van een ouder daarin te zien. Dat lijkt me ook lichtleijk verderfelijk, eigenlijk
Vrij logische redenatie: Het wordt inderdaad pas spannend en interessant een mens te leren kennen, wanneer men de ouders kent. Een mens beoordelen op de eigen merites is vrij kortzichtig, daar een mens altijd een product is van zijn tijd en omgeving (du ja, ook zijn ouders; zelfs voor een groot gedeelte gezien het DNA). Met die factoren in ogenschouw genomen kun je een mens veel beter waarderen (en ja, dat gaat ook op voor literatuur).
Lot,
volgens mij heeft u mij verkeerd begrepen. Ik probeerde duidelijk te maken dat ik het interessant vind om iets te weten over het leven van de auteur omdat dat ‘materiaal’ wellicht terugkomt in zijn of haar werk. Net zoals het dna-materiaal van de ouder wordt doorgegeven aan het kind.