Recensie: Jan-Willem Anker – Beproevingen
Het luizige ik
Op het omslag van Beproevingen van Jan-Willem Anker ontbreekt nadrukkelijk de genreaanduiding. In de verantwoording achterin heeft de auteur het over ‘teksten’. Neutraler kan eigenlijk niet. De vormgeving van het boekje is echter duidelijk die van een poëziebundel: dat zie je aan de bijna vierkante maatvoering, het colofon, de klassieke uitstraling van de cover. Als je het werk openslaat kom je ook veel wit tegen. Maar elke bladzijde bevat een tekstblokje van gemiddeld zo’n tien regels die als in proza doorlopen. Je zou denken dat het hier om prozagedichten gaat, maar zo worden de teksten dus niet genoemd. Zijn het misschien zeer korte verhalen?
Het gevolg van deze tegenstrijdige signalen is dat je niet meteen weet hoe je dit werk moet benaderen. Bij eerste lezing had ik vooral oog voor de anekdote. Dat kwam ook doordat de teksten in het begin meer verhalend van karakter leken dan later. Het gevolg: op een gegeven moment werkte mijn leesstrategie niet meer. Ik raakte verstrikt in steeds vreemdere werelden, die vooral waren opgetrokken uit beelden en die zich meer en meer losmaakten van de herkenbare werkelijkheid. Of zat die vervreemding ook al in de eerste teksten, maar wilde ik haar daar nog niet zien? Klampte ik me teveel vast aan wat ik herkende, en lukte me dat later steeds minder? De auteur leek mij als lezer vanuit het vertrouwde steeds verder een andere wereld in te willen slepen. Zo schrijft hij opeens: ‘Enkele weidevogels vlogen over alsof ze definitief vertrokken. De lucht onthield geen vogels. Ik besefte dat ik niet goed meer wist waar ik was. Met elke stap die ik deed liet het land mij verder achter.’
Niet ‘ik’ laat het land achter, het is andersom. In ‘De lucht onthield geen vogels’ vindt eenzelfde soort omkering plaats. Wat een prachtige regel trouwens! Er staan meer van dit soort mooie observaties in de bundel.
Alle teksten in Beproevingen zijn geschreven in de ik-vorm. Tegelijkertijd wordt dit perspectief onderuit gehaald door het motto van Carlo Emilio Gadda dat aan de bundel vooraf gaat: ‘Het ik, het ik! … Het luizigste van alle voornaamwoorden!’ Het is dan ook een problematisch ik dat hier wordt opgevoerd. De teksten zijn bijna solipsistisch. De ‘ik’ lijkt geheel opgesloten in zijn eigen wereld en zodra hij de buitenwereld betreedt, blijkt die voor de lezer zo vreemd, zo anders, dat die wel van eigen ontwerp moet zijn. ‘Ik was buiten omdat ik buiten wilde zijn, al voelde het of ik nog binnen was.’ Veelzeggend wat betreft de verhouding van de ‘ik’ tot zijn medemensen is ook de volgende tekst:
Gastvrijheid
Ik had de deur van mijn benedenwoning opengezet. Er kwam een man binnen die zich misdroeg. Ik begroef hem in de tuin. Er kwam een vrouw binnen die zich te schande maakte. Ik begroef haar in de tuin. Er kwamen net zolang mensen binnen tot mijn tuin vol was. Toen liep ik naar de deur om hem dicht te doen, want dat de deur openstond, betekende nog niet dat er iemand naar binnen mocht.
Anker citeert ergens Kees Ouwens, en dat is niet verwonderlijk. Wat thematiek en stijl betreft zijn de dichters verwant. Bij Anker vinden we diezelfde afgetrokkenheid van de wereld (zie titels als ‘Heremiet’ en ‘Buitenstaander’). Soms probeert de ik vanuit zijn ‘verdomhoekje’ of zijn ‘ruïne’ de wereld in te gaan, maar bijna altijd zonder succes. ‘Ik hoorde er niet meer bij,’ staat er dan, en: ‘Voor het eerst ervoer ik de aanwezigheid van mensen als ernstig verontreinigend.’ Het is of het personage maar niet kan begrijpen dat er iets bestaat buiten de begrenzingen van zijn eigen lichaam. ‘Ik zou een vreemde willen omhelzen om hem niet in de ogen te hoeven kijken.’ Het enige wat hij met de buitenwereld kan, is haar bevolken met zijn eigen beelden, of liever nog: haar vervangen door zijn mentale vormsels. Hij incorporeert haar als het ware. Daarbij klinkt vaak een afschuw door van de moderne communicatiemiddelen: ‘Dat ik weigerde in talkshows te gaan zitten om mijn mond te sperren als een gulle anus, geen columns schreef, noch kul op Facebook verkondigde.’ In die zin is de bundel ook behoorlijk geëngageerd: het laat de strijd zien van een individu tegen de macht van de (sociale) media. Het klassieke en zuivere taalgebruik van Anker werkt daarbij reinigend. Zo kan het dus ook, lijkt hij te willen zeggen. Je hoeft niet hip te zijn, niet te facebooken of twitteren. Wie dat doet, loopt eerder het gevaar zich zelf helemaal kwijt te raken. Aan de andere kant: als je niet meedoet, valt de wereld uiteindelijk samen met je eigen luizige ik. Dat is de prijs die je moet betalen.
Ik zou nog veel meer over Beproevingen kunnen zeggen, bij voorbeeld dat er veel vogels in rondvliegen, of dat de schaduw in een paar teksten zo’n wonderlijke rol speelt. Maar dan werd dit verhaal te lang. Ik citeer liever nog iets uit de bundel.
Autark
Ik was autark. Een zelfvoorziener. Van niemand moest ik iets hebben. Ik exploiteerde mezelf voor mijn eigen bestwil. Mijn eenmanszaak was alleen mijn zaak. Zo kwam ik tot bloei, als een lenteboompje. Toen begon ik te exporteren. Eerst bloesem, vruchten, daarna bladeren, takken, de stam en mijn wortels, tot er niets meer van me over was dan een gat in de grond waarin mijn stronk ooit naadloos paste. De wind nam mij mee. Waar de wind mij bracht, waaide ik weg. Ik werd een gat in de lucht waar mijn bloesem doorheen waaide.
Niet vaak is het opgaan van het ik in de wereld mooier onder woorden gebracht. Laten veel mensen dit bijzondere boekje gaan lezen en herlezen. Als medicijn tegen al het geblaat in talkshows, op Twitter en op Facebook!
Henry Sepers
Jan-Willem Anker – Beproevingen. De Arbeiderspers, Utrecht, 80 blz. € 18,95.
Mooi zeg, het woord \’afgetrokkenheid\’ en Kees Ouwens zo kort bij elkaar.