Recensie: Bi Feiyu – Krekel krekel
Een bundel vol geslaagde verhalen
Schrijf nooit uitgebreid over politiek, tip het slechts mondjesmaat aan, en dan zullen de mensen pas echt beseffen welke gevolgen de acties van de hoogwaardigheidsbekleders op hun dagelijkse leven hebben gehad en nog steeds hebben. Iets dergelijks moet de Chinese schrijver Bi Feiyu (1964) hebben gedacht bij het schrijven van de verhalenbundel Krekel krekel. Subtieler en ontroerender is er over het leven in een Chinees dorp ten tijde van de Chinese Revolutie denkelijk niet geschreven. Bi hanteert een uiterst aanstekelijk, schijnbaar lichtvoetig idioom. Maar juist daardoor wordt de ondraaglijkheid van het bestaan zo mooi zichtbaar, vlak onder het wateroppervlak. Het is de lichtheid van een soort die een enorme kracht uitstraalt.
Extra bewonderenswaardig omdat Bi bij uitstek op de korte baan excelleert, misschien wel het moeilijkste literaire genre. Met zijn eerste langere werk, Drie zussen uit 2003, won hij de Man Asian Literary Prize 2011, men nam de tijd zogezegd, maar ook dit boek bestaat eigenlijk uit drie novellen. Bi is een ‘portretschrijver’, wraakt ervoor om los te gaan met filosofieën. Wanneer men minder zorgvuldig leest, zou men hem voor anekdotisch kunnen houden. Het is waar, Bi is direct, windt er geen zijden sluiers omheen en houdt van een goede grap op z’n tijd.
Maar die gebbetjes zijn dermate doordrenkt van schaamte, van machtsverhoudingen, van het niet te voorkomen leed, dat ze diepere gronden aanboren. De eerste helft van de twaalf geschiedenissen speelt zich af in een gesloten dorpsgemeenschap, maar ergens voel je de parallel met de totale Chinese samenleving. Een dergelijke setting is bij uitstek geschikt om af en toe, onder de bescherming van het absurdisme, van de satire, kritiek te leveren. Bijna onmerkbaar voor de autoriteiten, en passant. Geen breed uitgesponnen maatschappelijke kritiek. Bi is een meester van het kleine geluid. Hij weet het zo te brengen, met veel aandacht voor het detail, dat de stemmen van de vertellers ver dragen.
In het eerste verhaal wordt een jongen ingewijd in de gebruiken van het dorp. Hij vreest de plaatselijke jongensbende onder aanvoering van de centenbak Li Hen, iemand die een onderkaak heeft waarmee je met gemak een bot kan versplinteren. De jongen moet aangeven of hij tot de bende wil toetreden. Hij is onwillig, voornamelijk omdat er van hem gevraagd wordt om een daad te stellen. Tegen zijn vader ingaan namelijk, die om onduidelijke redenen van een universiteit is geschopt en naar het platteland is afgescheept. (De reden laat zich raden.)
Vader is norsig, maar wordt een vurige bepleiter zodra het over onderwijs gaat. Hij richt zelf een schooltje op, met glazen ramen, in zijn ogen het teken van beschaving. ‘Glas houdt alles buiten, behalve het licht.’ Die ruiten moeten er uiteraard aan, vinden de beroepsspijbelaars onder aanvoering van Li Hen.
Gedurende het hele verhaal speldenprikt Bi in de richting van de gezagsdragers. Wanneer de vader, de goedwillende onderwijzer, ontdekt dat er gespijbeld wordt, neemt hij de katapulten in beslag waarmee de bende de buurt onveilig maakt. Li Hen zegt dat ze van voorzitter Mao mogen spijbelen. Die heeft namelijk gezegd dat ze zelf de handen uit de mouwen moeten steken en zorgen voor kleding en eten. Het te pas en onpas gebruiken van een ideologie om recht te praten wat krom is. Waar ligt de loyaliteit van de jongen, bij zijn vader of bij de groep waar hij eigenlijk niet bij wil horen. Een ernstig vader-zoondilemma vertelt op een ogenschijnlijk jongensachtige manier. Daar zit de kracht van de teksten van Bi. Hij weet zijn ‘jeugdherinneringen’ te laten werken in het belang van de volwassen schrijver. Zonder daar zelf in op te duiken.
De vertellers zijn rurale, onwetende jongens, op een bepaalde manier naïef, maar bepaald niet kinderlijk. Ergens weten ze in hun kern allemaal hoe het systeem werkt, maar verstoppen die kennis, een soort boerenbedrog, een overlevingsmechanisme. Bi laat de lezer zelf de gevoelens van zijn jeugdige personages voelen. Een knappe prestatie.
In ‘Ons dorp Wangjia op de wereldkaart’ heeft een jongen de leiding over een honderdtal eenden. Hij jaagt ze buiten de dorpsgrenzen en verkent zo op zijn eigen wijze de wijde wereld. Zijn vader is een wat zonderlinge man, vindt men, die in de nacht de sterren bestudeert en sigaretten rookt. Hij vindt dat aan de dingen op aarde geen aandacht moet worden besteed.
De ontdekking van de wijde wereld loopt voor de jonge eendenhoeder uit op een fiasco. Alle eenden zijn gevlogen. Volgens de geldende opvatting van het dorp – de wereld is vierkant met Wangjia als middelpunt – zegt de jongen tegen de brigadeleider van de commune dat de eenden van de wereld afgevallen zijn. Zijn vader weet hem te redden door hem een paar fikse oplawaaien te verkopen en te zeggen dat er bij de jongen ook een steekje los zit.
Later maakten de mensen in het dorp me allemaal voor dorpsgek uit en Dorpsgek werd vanaf dat moment mijn naam. Ik was in mijn nopjes, want dit maakte tenminste één ding duidelijk, namelijk dat ik op mijn achtste al op gelijke hoogte stond met mijn vader.
Geweldig. Deze bundel kent werkelijk geen enkel slecht of minder geslaagd verhaal. De verhalen sluiten ook wonderwel op elkaar aan, vormen een totaalbeeld van het China van de Culturele Revolutie tot aan de periode van rond het jaar tweeduizend. Het titelverhaal heeft iets uitgesproken kafkaësks. De dorpelingen zijn er van overtuigd dat de overledenen reïncarneren als krekels. Grootste attractie zijn de jaarlijkse krekelgevechten.
Aan het geluid van de krekels horen ze meteen wie de overleden slager A-San is, wie Hugo de blotevoetendokter, wie ‘Mortier’, de partijsecretaris van het dorp, en wie ‘Geluiddemper’, de accountant van de productiebrigade.
Dommer is degene die glorieert tijdens deze periode. Hij heeft altijd de sterkste vechters. Waarschijnlijk omdat hij met één voet in de geesteswereld staat. Hij vangt ze namelijk ’s nachts op het kerkhof tussen de zerken. Maar dan verschijnt er een stadse student met fluorescerende Mao-buttons (symbool staande voor de vooruitgang, de revolutie) die hem van schrik middenin de nacht doet veranderen in een levensgrote krekel. De oude en modern cultuur die schijnbaar naadloos in elkaar overlopen.
Langzaam verlaten we het dorp en komen bij een man die in een enorm flatgebouw woont in de stad. Hij is het ultieme voorbeeld van ‘het gemak dient de mens’. Hij leeft alleen om meer en meer vet te kweken, daartoe heeft hij zo veel als mogelijk afstandsbedieningen. Hij is dik en lui en het gelukkigst als hij dat in alle rust gewoon mag blijven. Tevredenheid is het allerbelangrijkste in zijn leven. Hij houdt er niet van om echt op straat te zijn. De straat haalt hij wel binnen met zijn afstandsbediening. De lente heeft hij ‘op de bank vastgeketend’. Zijn paleisje heeft altijd dezelfde temperatuur dankzij zijn airco.
Dit schijnt een contrast met de eerdere plattelandsverhalen, maar de dikke man heeft precies dezelfde wens om de wereld te verkennen als de jonge jongens, wordt daarin dan wel niet door uitreisbeperkingen gefrustreerd, maar eerder door een lamlendigheid, door een overaanbod. Het moderne leven lijkt slechts onbeperkte mogelijkheden te hebben. Hij probeert alsnog een verhouding met een eveneens dikke vrouw te beginnen, maar die loopt stuk op haar dwingelandij. Hij moet en zal met haar trouwen, anders springt ze van zijn torenflat af.
Onze levens worden ongetwijfeld door iets aangestuurd, en dat iets is het lot. We zijn als videobanden of cd’s, onze levens zijn uiteindelijk niet meer dan een soort voorgeprogrammeerde producten waar we alleen met behulp van hoogwaardige technologie een stuk van kunnen afspelen. Er zit verdomme niets anders op.
De eenzaamheid heeft alleen een ‘moderner’ kader gekregen. Onverholen cynisch is Bi in de rest van de verhalen in het beschrijven van verhoudingen en scheidingen, culminerend in een verhaal waarin een vrouwelijke propagandafunctionaris alle tot haar beschikking staande middelen gebruikt om het leven van haar ex-man zuur te maken, tot aan het uiterste, zelfs ten koste van hun kind. Hier is de politieke kritiek en ook de kritiek op de welvaartstaat onverbloemder. De jongensdromen zijn eigenlijk onvervuld gebleven, zijn hoogstens vervangen door consumptieve wensen. Leegheid alom, mooi klein beschreven. Groots!
Guus Bauer
Bi Feiyu – Krekel krekel. Vertaald door Mark Leenhouts. De Geus, Breda. 224 blz. € 19,95.