Zorgen zijn er nu eenmaal altijd genoeg

In de reeks debuutrecensies op Tzum.info zullen de komende vier afleveringen de genomineerde bundels voor de C. Buddingh’-prijs 2010 voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut besproken worden. De winnaar wordt bekend gemaakt tijdens het 41e Poetry International Festival Rotterdam, op 15 juni. De genomineerde bundels zijn:

• Gert de Jager – Sterk Zeil (De Contrabas)

• Elmar Kuiper – Hechtzwaluwen (Augustus)

• Delphine Lecompte – De dieren in mij (De Contrabas)

• Nina Werkman – Antidata (Uitgeverij Holland)

De eerste aflevering: Delphine Lecompte – De dieren in mij (De Contrabas)

Op het omslag van het poëziedebuut van Delphine Lecompte (Gent, 1978), De dieren in mij, prijkt een dode vogel. Onbeschadigd en onaangeraakt. Gelaten. ‘Dat was het dan, zoals dat gaat’ lijkt het beeld ons te willen zeggen.

Eenzelfde zwartgallige gelatenheid spreekt uit Lecomptes poëzie. Neem het openingsgedicht:

Ademloos

Toen je auto de tunnel indook

hielden we onze adem in

dat hadden we zo afgesproken

nog voor ik het licht aan het einde zag

had ik al opgegeven en driemaal mijn longen gevuld

maar zonder jouw adem naast mij

voelde het alsof ze werden gevuld met natte aarde.

Ademloos bereiken we de parking

van een vijandige meubelketen

waar je gerookte zalm op Zweeds brood kan eten

terwijl je kinderen of die van een ander

verdrinken in een bad van ballen

of simpelweg worden meegelokt.

Je kocht een sofa voor je dochter

die alle mysterie uit haar leven heeft gebannen

en dus werkt aan winsten op varkenskoteletten

het werd een beige sofa met rode spikkels

waar je geen aanstoot aan kan nemen.

Op de terugweg werden we bevangen

door smog en weemoed

jij door smog

ik door beide

Hiermee is de toon gezet. De poëzie van Lecompte kenmerkt zich door de soms vreemde mix van wrange humor, terloopse (soms flauwe) lichtvoetigheid, gelatenheid en (zelf)relativering. Betekenisloze alledaagsheid gedoopt in een drek van cynisme en/of sarcasme. In ‘Daar gaat mijn vriend’ klinkt dat: ‘want alles is hilarisch en niets is tragisch / behalve de teloorgang van de Vlaamse vechtzucht en de hoge autotax.’, en in ‘De moderne tijd’: ‘De ruige romantiek heeft mij verlaten / ik ben aangewezen op tamme parken’.

Direct en rauw ook, dierlijk haast, zonder corrumperende invloed van menselijke beschavingsopvattingen of goede bedoelingen. De consequent opgevoerde ik-figuur worstelt zich in begrijpelijke, overigens niet altijd even fraai geformuleerde spreektaal openlijk door de dagen. Dit levert vooral troosteloze taferelen op, zoals in ‘Dag zonder hoofdvogel’:

Ik ben radeloos want

ik heb niets meer aan deze dag

toe te voegen

deze dag die een nukkig kind is

dat zijn speelgoed niet wil delen.

Doffe ellende is – opnieuw – ons deel. ‘Ik voel me soms een zwaarmoedige zonderling in een luide, hysterische wereld’, zegt Lecompte in een interview. Afgaande op haar gedichten lijkt daar geen woord aan gelogen. De verhouding van de auteur tot de ik-figuur is uiteraard niet van hoofdzakelijk belang voor de lezer of recensent, ware het niet dat Delphine Lecompte hier zelf gewag van maakt in het gedicht ‘Daar gaat mijn vriend’:

(…)

Daar gaat mijn vriend

hij zingt een wijsje over een redelijk venijnig meisje

gelukkig wordt ze gestraft

het is belangrijk dat meisjes worden gestraft wanneer ze

in het gezicht van mannelijke overmoed lachten

dus wordt ze omver gereden door een vrachtwagen die

opblaasbare reptielen vervoert en

haar naam is soms Candy, dan weer Delphine.

Uiteraard moeten hier geen vergaande conclusies over de (biografische) relatie tussen tekst en auteur aan worden verbonden – ook dit kan een spel zijn –, maar Lecompte verstopt zich niet. Er spreekt zoals eerder gezegd wel gelatenheid en relativering uit haar beschrijvingen, zoals in ‘Hoop in de manen’: ‘zorgen zijn er nu eenmaal altijd genoeg / te saai en te plaatsgebonden om op te noemen’. Dit siert de gedichten van Lecompte: ze zijn wars van zelfmedelijden.

De vraag is uiteraard of deze overdosis troosteloosheid ook goede poëzie oplevert. Lecompte is weliswaar consequent en nergens pretentieus, maar het risico ligt op de loer dat haar gelaten hardheid wat gemakkelijk over komt, zoals in ‘Darmkanker in kleermakerszit’:

Oproer het kan je gestolen worden

je bent aan het bed gekluisterd door

teleurstelling en darmkanker

ik lig soms naast je en

vertel dan hoezeer het mij spijt

de onrechtvaardigheid van alles

de onbeschamendheid van allen.

Ware dit oprecht en geen stijlfiguur zou het ten onder gaan aan pathetiek, maar nu ik er naar neig het met een korrel zout te moeten lezen is het wellicht wat te, tsja, flauw. Het grijpt niet echt aan, en waar het grappig bedoeld is valt er niet echt wat te lachen. Zo ook in het titelgedicht: ‘Terwijl mijn lichaam jonge dieren opneemt (..) / blijf jij mijmeren over/ de frituur die je vader overliet aan je jongere broer.’

‘Soms moet ik diep graven / om iets te vinden dat mijn toeschouwers doet lachen’ lijkt Lecompte poëticaal te dichten in ‘Diepe graven’. En verderop in datzelfde gedicht:

(…)

Soms moet ik diep graven om

de nonsens het hoofd te bieden en

op de proppen te komen met een zin die

meer betekent dan de zin van de dag ervoor

begrijp je?

Juist aan die zinnen ontbreekt het mijns inziens bij Lecompte. Wat soms wel voor verrassing in de bundel zorgt zijn de terugkerende motieven. Er zijn, zoals de titel al doet vermoeden, overal dieren. In ‘De eerste kus’: ‘Een nachtelijke roofvogel duikt en mist / een muis die eigenlijk mijn sandaal is’. Maar ook: ‘De schapen zien er nooit zelfvoldaan uit / dus mogen ze ons gerust negeren.’ De dieren dwingen de mens steeds tot reflectie.

Beter vind ik ook de gedichten waarin ouderfiguren onaangekondigd als schaduwen uit het verleden figureren, zoals in het sterke ‘De enige’:

Ben ik de enige

die de kat hoort krabben

aan mijn matras wanneer ik niet in bed lig

wanneer ik niet thuis ben

(…)

en mijn moeder is ziek van zelfmedelijden

en mijn vader is niet thuis

(…)

Maar toch telkens weer die kat

wanneer ik niet in bed lig

wanneer ik niet thuis ben.

Lecompte beschrijft in haar debuut De dieren in mij de dagelijkse sleur van een zwartgallig bestaan, maar het ontbreekt de bundel net aan scherpte en regels die als een mokerslag aankomen of je naar de keel grijpen.

Jurre van den Berg

Delphine Lecompte – De dieren in mij. Uitgeverij de Contrabas, Utrecht / Leeuwarden. €12,50.